zaterdag 27 januari 2018

Ian Buruma en 'het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington' 42


Abu Ghraib. Onder: Vietnam.

Onder de kop ‘Why we must share America's dirty work’ verkondigde Ian Buruma in The Guardian van 16 juli 2002 dat ‘wij’ moeten ophouden te ‘verwachten’ dat ‘de VS het smerige werk voor ons doet’ en dat ‘wij’ weliswaar ‘de VS niet kunnen evenaren,’ maar dat desondanks de NAVO-landen ‘meer van’ Amerika’s ‘lasten op zich kan nemen. Als wij willen dat de Amerikanen lid worden van het Internationaal Strafhof dan moeten ook wij het smerige werk doen, en het risico accepteren daarvoor verantwoordelijk te worden gesteld.’

Het ‘smerige werk,’ waarnaar mijn oude vriend verwijst, is het plegen van oorlogsmisdaden, zoals bijvoorbeeld het zonder VN-mandaat aanvallen van de soevereine staat Irak, het plegen van misdaden tegen de menselijkheid zoals de VS bijvoorbeeld in Noord Korea, Vietnam, Afghanistan, en Syrië deed, en die door Buruma zelf in 2007 werden beschreven toen hij toegaf dat overal ter wereld:

the US played along with, and sometimes actively backed, anti-Communist authoritarian rulers, who grabbed and consolidated their powers through violent coups and the suppression of dissent. 

Desondanks benadrukte hij in 2017 dat ‘we’ nu de ‘Pax Americana haar einde [nadert],’ let op de Burumaanse paradox, ‘ons [zullen] moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ 

Hier ontbreekt logica. Of de VS heeft overal ter wereld, via al dan niet gewelddadige interventies, dissidenten laten onderdrukken en vermoorden, of Washington heeft een ‘betrekkelijk goedaardig imperialisme’ erop nagehouden. Ik benadruk dat deze twee elkaar uitsluiten. Dat Buruma dit niet beseft als hoogleraar Democratie en Mensenrechten en Journalistiek is gevaarlijk. Het publiekelijk bepleiten dat ‘ook’ Europeanen ‘het smerige werk’ gaan ‘doen,’ en daardoor tevens ‘het risico’ zullen lopen ‘verantwoordelijk te worden gesteld,’ voor ernstige mensenrechten-schendingen, oorlogsmisdrijven, en misdaden tegen de menselijkheid, zo mogelijk zelfs genocide, is weerzinwekkend. Tegelijkertijd is het zeker niet onverklaarbaar dat een westerse hoogleraar in ondermeer mensenrechten oproept tot het schenden van de mensenrechten. Het getuigt wel van hoe chaotisch het denken van een mainstream-opiniemaker kan zijn. Opnieuw vrees ik dat Buruma nooit intensief de geschiedenis van de VS heeft bestudeerd. Het was Mark Twain die rond het begin van de twintigste eeuw opmerkte dat ‘America cannot have an empire abroad and a republic at home.’ Dit inzicht legt meteen de kern van de zaak bloot, een ‘imperium’ kan nooit een democratie blijven, maar zal zich zowel in het buitenland, als eveneens gaandeweg in het binnenland, steeds meer als een ‘imperial power’ moeten gedragen. Tenminste, wil het imperium blijven bestaan. Dit proces nadert nu zijn bloedige voltooiing. Daarom verklaarde Twain al meer dan een eeuw geleden: ‘I am an anti-imperialist. I am opposed to having the eagle put its talons on any other land.’ De instituten van een imperium ontwikkelen zich namelijk anders dan die van een democratie, zoals Twain zich realiseerde door al in het begin van het Amerikaanse overzees expansionisme te waarschuwen dat ‘[t]here is no distinctly Native American criminal class… save Congress.’ 

Macht corrumpeert, zeker als die niet gecontroleerd wordt, en ‘absolute power corrupts absolutely.’ Dit feit maakt de woordvoerders van de macht, de mainstream-opiniemakers, ook zo onbetrouwbaar. Ian Buruma concludeerde in zijn column op The World’s Opinion Page van 8 maart 2010 dat ‘[a]fter the fall of the Soviet Union, NATO suddenly found itself without a clear goal’ en dat dit vanzelfsprekend problematisch is aangezien ’it is never easy to mobilize people in democracies for military enterprises.’ Met ‘militaire initiatieven’ doelt Buruma op massaal geweld tegen een door het Westen uitgekozen vijand. En dat het ‘nooit eenvoudig’ is om ‘mensen in democratieën te mobiliseren,’ bleek ondermeer uit de omvangrijke leugencampagnes van het Witte Huis en 'de vrije pers' om de illegale inval in Irak politiek en militair te laten steunen door de parlementen van de democratische NAVO-leden. Omdat moderne oorlogen per definitie een reeks oorlogsmisdaden betekenen -- massale bombardementen kunnen immers geen onderscheid maken tussen militairen en burgers -- moet de mainstream-pers worden ingeschakeld om de terreur te ‘rechtvaardigen.’ Maar zelfs dan nog blijkt het verzet van een aanzienlijk groep democratische burgers groot te zijn, en dit is uiterst problematisch voor de gevestigde orde, want, zoals Buruma stelde ‘A military alliance without a clear common enemy, or a clear goal, becomes almost impossible to maintain,’ en daarom is het ‘hard to see how this can continue for much longer. Democratic countries cannot be asked to risk the blood of their soldiers without the solid backing of their citizens. The only solution to this problem is for Europeans to reduce their dependence on the US and take greater responsibility for their own defense.’

Buruma’s betoog roept cruciale vragen op, die hij niet beantwoordt, namelijk: tegen wie moet Europa oorlog voeren, nu 'we,' volgens hem, ‘are stuck with an unsatisfactory status quo, in which NATO casts about for a role’? Van wie moet de NAVO nu ‘koortsachtig zoeken naar een rol’ als er kennelijk geen vijand meer is. Immers, als die vijand er wel zou zijn dan hoeft de NAVO niet ‘koortsachtig te zoeken naar een rol.’ Maar deze logica ontgaat Buruma en zijn broodheren en zijn publiek. Bovendien, waarom is er sprake van ‘an unsatisfactory status quo,’ nu ‘Americans are less and less able to afford to be the world’s policemen’? Waarom is permanente oorlogsvoering een noodzaak? Om de grondstoffen en markten te beheersen, zoveel is duidelijk, en om het hieraan verbonden hiërarchische bestel in stand te houden. Maar afgezien daarvan, waarom moet Europa ‘de politieman van de wereld’ worden? Oorlog is weliswaar goed voor de krantenoplagen en de kijk- en luistercijfers en voor het militair-industrieel complex, maar zoals de Griekse dichter Pindarus al in vijfde eeuw voor het begin van onze jaartelling wist: 'De oorlog is zoet voor wie hem niet heeft meegemaakt.' Op zijn beurt schreef George Orwell in zijn roman 1984 dat de moderne oorlog: 

helpt om de speciale geestelijke atmosfeer in stand te houden, die een hiërarchische maatschappij nodig heeft. De oorlog, zo zal men zien, is nu een zuiver binnenlandse aangelegenheid. In het verleden bestreden de heersende groepen van alle landen elkaar ook echt, al mochten zij inzien, dat zij een gemeenschappelijk belang hadden en daarom de vernietigende werking van de oorlog zouden moeten beperken, en de overwinnaar altijd de overwonnene plunderde. In onze eigen tijd vechten zij helemaal niet tegen elkaar. De oorlog wordt door iedere heersende groep gevoerd tegen de eigen onderdanen en het doel van de oorlog is niet om gebiedsoverwinningen te maken of te voorkomen, maar om de structuur der samenleving is stand te houden.

Orwell wees erop dat:

op de lange duur een hiërarchische maatschappij alleen mogelijk was op een basis van armoede en onwetendheid... De vraag was, hoe de wielen van de industrie draaiende te houden zonder de feitelijke rijkdom van de wereld te vermeerderen. Er moesten goederen geproduceerd worden, maar zij moesten niet worden gedistribueerd. En in de praktijk was de enige manier om dit te bereiken een voortdurende oorlog... Oorlog is een methode tot het verbrijzelen, of tot het in de lucht laten vliegen, of tot het laten zinken in de diepte der zee van materialen, die anders gebruikt zouden kunnen worden om de massa's te veel gemak te verschaffen en daardoor op de lange duur te intelligent te maken.


Zelfs al is de lezer het hier niet mee eens, dan nog zal hij/zij geen antwoord hebben op de vraag welk nut een oorlog heeft voor de bevolking. Oorlog is zinloos, zoals Napoleon, Hitler en nu ook de Amerikanen hebben ontdekt. Dus welke oorlogen er in de toekomst moeten worden uitgevochten, terwijl ‘Europeans struggle to find a way to define their common interests,’ blijft onduidelijk. Als hoogleraar Democracy, Human Rights and Journalism is Ian Buruma hierover uitermate zwijgzaam. Begrijpelijk, want hoe kan een pleitbezorger van de mensenrechten tegelijkertijd publiekelijk grootscheepse bloedbaden rechtvaardigen? Daarom blijft het belangrijk te weten waarom Buruma, een zelfbenoemde Verlichtingsaanhanger, de vraag over het nut van toekomstige oorlogen niet opwerpt? Ik vrees dat de enige verklaring is dat hij, net als ik, maar al goed weet dat de judeo-christelijke God, en eveneens de Verlichtingsidealen, niet verantwoordelijk zijn voor het huidige onrecht, maar dat alleen het massale westerse geweld de huidige status quo tussen rijk en arm in stand kan houden. En die irrationele werkelijkheid dwingt een rationeel individu tot een genadeloze introspectie, die uiteindelijk Buruma’s opdrachtgevers in een kwaad daglicht zal stellen. Juist daarom rust er voor mijn oude vriend, ondanks al zijn verheven praatjes, een absoluut taboe op dit onderwerp. De westerse politiek is niet gebaseerd op democratie en mensenrechten, maar op langdurige repressie en uitbuiting, zoals de huidige hoofdredacteur van The New York Review of Books in een onbewaakt moment moest erkennen. Hoe kan het ook anders wanneer de ‘unleashed power of the atom has changed everything save our modes of thinking and we thus drift toward unparalleled catastrophe,’ aldus  Albert Einstein in 1946. De VS is de eerste en enige wereldmacht die nucleaire bommen heeft ingezet. De Amerikaanse auteur Wilber W. Caldwell eindigt zijn boek American Narcissism: The Myth of National Superiority (2006) met het hoofdstuk: ‘In Search Of American Humility,’ waarin hij naar voren brengt dat:

[i]n the harsh light of today's fragmenting world, an appeal to national humility appears reasonable enough. However, any semblance of American humility will require sweeping changes in American thought, a radical and fundamental shift in the very foundations of the American national identity. Concepts of liberty, individualism, democracy, capitalism, equality, and social elasticity still quite literally define what it means to be an American. Since the United States of America is a nation held together by an unflinchingly (onwankelbaar. svh) absolute ideology perceived as a universal truth, in the American mind the idea that other social, political, and economic solutions might be alternatively or simultaneously valid in some situations or in some parts of the world, constitutes, not just ideological blasphemy, but a serious threat to the nation. All variant ideologies are viewed as threats, not just to our ideology, but to the integrity and binding fabric of our nation, and any notion that American ideals are not necessarily universal truths appears equally threatening. 

Thus, it is out of a desperate sense of self-preservation that America nurtures her notions of universal superiority and remains blind to the central fact of the emerging postmodern world that ‘everything — communications, the economy, our sense of time and space, science, the new humanism — indicate variety and not monotony, diversity and not unity, alternatively and not identity, the polytheism of rather than the monotheism of values. Thus, it is that Americans are incapable of humility.

Such a flaw is typical of nationalist nations. Nationalists, with their unflinching, elitist devotion to the perceived national interest, are by definition incapable of ideological humility. Despite the freedoms American nationalists purport to defend, they are chauvinistic and intolerant of dissent, insisting on a nearly totalitarian rigidity of belief. As Ernest Gellner (Britse filosoof, socioloog en sociaal antropoloog. svh) reminds us, ‘nationalism makes for homogeneity of a single high culture within the political unit, which condemns those not masters of said culture.’

Caldwell’s complexe analyse staat haaks op de simplistische bewering van Ian Buruma dat ‘most Americans feel freer than do most people in the world. And not without reason. The US is, in almost every respect, freer than any other place.’ Buruma's mening schiet tekort zodra hij bijvoorbeeld het Mccarthyisme in de jaren vijftig moet verklaren, of de drooglegging in de jaren twintig, of de justitiële jacht op soft drugs in de jaren zeventig, of het feit dat de VS met meer dan twee miljoen gevangenen de omvangrijkste gevangenisbevolking ter wereld heeft. Bovendien hebben Amerikanen minder vakantiedagen dan Europeanen en moeten ze harder werken en geldt dat ‘[m]ore Americans need a second job to make ends meet. Underemployment is still at or above pre-recession levels. Stagnant wages suggest ‘full employment’ is a long way off.’ Wanneer een Europeaan aan een Amerikaan uitlegt hoe de situatie in Europa geregeld is, luisteren ze doorgaans verbaasd naar hoe ‘goed jullie het hebben, en hoe vrij jullie zijn.’ Dit blijkt ook uit het gegeven dat de sociale mobiliteit in Europa inmiddels hoger is dan in de Verenigde Staten. ‘American ideology,’ zo zet Caldwell uiteen ‘allows no room for plurality, humility or tolerance. Ironically, the nation that fights and dies for free speech, free ideas, and free thought, remains totally closed to and threatened by any ideology save its own. 

Arrogant notions of superiority are inherent in a nation that views itself to be in sole possession of ultimate truth. Despite the fragmenting world we see all around us, American policy revolves around a single system of interpretation. As Arthur Schlesinger Jr. (invloedrijke Amerikaanse historicus. svh) observes, the real world conflict today is ‘between those who would reduce the world to one and those who see it as many — between those who believe that the world is evolving toward a single direction... and those who think humanity will evolve along diverse paths.

Evidence of the plural nature of the modern world is everywhere. Human diversity seems more overwhelming every day, and yet, Americans remain blind to it. The grand meta-narratives, which established clear boundaries between truth and falsity belong to the modernist past. The post-modern world is seen by many as ill-defined and evolving. Nevertheless, it appears real enough to make it too late for us to be for or against postmodernism. Globalization, fragmentation, variety, and uncertainty are facts of life, and it now appears clear that science and reason have not, and will not, produce any clear unambiguous ultimate truths.

Binnen dit raamwerk opereren Amerikaanse beleidsbepalers even fundamentalistisch als hun tegenstanders. Er bestaat geen wezenlijk verschil tussen een agressieve fundamentalistische neoliberaal en een fundamentalistische islamitische terrorist. Beiden  handelen alsof zij de ultieme waarheid bezitten, beiden zijn gewelddadig, beiden maken gebruik van repressie, en beiden zijn bereid anderen op te offeren voor hun heiligste geloofsartikelen. Bovendien zullen beiden uiteindelijk verliezen omdat ‘wie naar het zwaard grijpt, door het zwaard [zal] vergaan,’ zo bewijst de geschiedenis. Daarom is Buruma’s bewering op The World’s Opinion Page zo absurd dat ‘even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ Hiermee suggereert hij dat het ‘Pax Americana’ niet gewelddadig is, en dat de mensheid met ‘liefdevolle nostalgie’ naar het agressieve ‘Amerikaans Imperium’ zal terug verlangen. Dit absolutisme is kenmerkend voor de ware gelovige, die niet begrijpt dat een monocultuur ten dode is opgeschreven, dat het leven evolutie is, dat niets eeuwig blijft, dat er geen ultiem antwoord bestaat voor het menselijk bestaan, kortom dat de pré-socratische filosoof Heraclitus gelijk had dat 'alles stroomt,’ panta rhei. Professor Buruma begrijpt niet dat de menselijke verbeeldingskracht het neoliberalisme moeiteloos zal overleven. De Amerikaan Wilber W. Caldwell wijst in zijn American Narcissism:The Myth of National Superiority op nog een ander aspect:

the handwriting is on the wall. Although nationalist notions of superiority stubbornly refuse to loosen their grip on the American psyche, the globalization of capital is fast becoming a reality and myths of American economic superiority are beginning to unravel. Perhaps the business of America is still business, but in the postmodern world, business will know no nationality. Americans find this impossible to grasp, just as they found Sputnik unimaginable. How could it be that any other nation could ‘beat’ us in a technological contest? After Sputnik, the ‘space race’ took on a character that had little to do with scientific research. America was determined to prove her superiority, and she did what she always does when faced with a problem, she threw money at it.

Maar het geld is op, de VS heeft een buitenlandse schuld van meer dan 20 biljoen dollar (20 keer een miljoen keer een miljoen), en raakt op elk gebied, behalve het ontwikkelen en produceren van wapens, steeds verder achterop. Ondertussen weet de VS niet hoe het al zijn oorlogen kan winnen, verdwijnen ontelbare miljarden in een bodemloze put, en is 

the contemporary image of the United States that of a ‘decadent, voracious’ giant, standardizing, dehumanizing, and homogenizing everything it touches. ‘Cash is het measure of worth, quantity is a value.’ Today, despite its many attractions, America is often viewed as a nation inflicted with incurable and highly contagious economic and moral diseases. Meanwhile, Europe has again come to view itself as the ‘repository of a precious civilization… assaulted by transatlantic barbarism,’

aldus Caldwell, die hier de Britse geleerde wijlen Marcus Cunliffe, gespecialiseerd in de Amerikaanse culturele en militaire geschiedenis, citeert. Buruma heeft eveneens weinig begrip voor het aspect cultuur dat altijd en overal zo’n doorslaggevende rol speelt. Caldwell verwijst naar de Uruguayaanse schrijver José Enrique Rodó wiens geruchtmakende, in 1900 geschreven essay Ariel, de ‘emotional, intellectual and spiritual Latin American response’ was ‘to growing North American arrogance. Rodó paints a highly polarized picture of a world characterized by simplistic dualisms: spirit versus utility, beauty versus ugliness, delicateness versus vulgarity, good versus evil. 

Caldwell stelt dat Rodó's 

assessment of the United States, is penetrating and, at least so far, appears timeless.The probing depth of Rodó’s insights stems from the fact that his criticism of America is not just political, social, and economic, but also cultural. Rodó believes that the intrinsic values of society, not the values of its institutions, are the superior measures of national worth. By this yardstick, he finds the United States wanting (falend. svh). Great civilizations, he contends, acquire their character not from power and material prosperity, but from the ‘grandeur of their thought and feelings possible within it.’

Rodo describes American culture at the turn of the twentieth century as an ‘empire of mediocrity’ which has erected ‘barriers to higher culture.’ ln examining the Great North American democracy, ‘Ariel’ points to a ‘tyranny of the masses,’ having effected a kind of social leveling that has thwarted (dwarsbomen. svh) superior intellect and deprived the nation of moral leadership. Rodó argues that in the United States, the ‘leveling of the middle class’ has tended to ‘plane down (wegschaven. svh) what little there remains of the intelligentsia.’ Thus for Rodó the United States lacks the proper cultural underpinnings to sustain itself; or as Carlos Fuentes so aptly puts it in his Prologue to the new translation of ‘Ariel,’ Rodó fears that the superpowers are powerful ‘only because they are heavily armed.’ In 1900 Rodó wrote, ‘The North American has not yet replaced the inspiring ideality (vermeende volmaaktheid. svh) of his past with any high, unselfish conception of the future. He lives for the immediate reality of the present, and for this subordinates all of his activities in the egoism of material well-being.’ Over a hundred years later, in attempting to voice the current view of the United States from abroad, the American scholar Anthony Judt would write, ‘The US is a selfish, individualistic society devoted to commerce, profit, and the despoliation of the planet. It is uncaring of the poor and sick, and it is indifferent to the rest of humankind.’ By this measure, today it appears that Rodó's criticism of the United States has stood the muster of time… 

In his prologue to the new English translation of Ariel, Carlos Fuentes (één van de belangrijkste schrijvers van de Spaanstalige wereld) notes Rodó's foresight: 

‘Rodó unwittingly announces an era of political and cultural diversification, best explained by the Spanish philosopher Ortega Y Gasset. when, in his “Theory of Andalusia” he writes that “life is first of all an ensemble of problems to which we answer with an ensemble of solutions called culture," but "since many solutions are possible" it follows that a plurality of cultures have existed and shall exist. "What has never existed," concludes Ortega y Gasset, “is an absolute culture, that is, a culture responding successfully to every objection.”

We have learned during our cruel century that, since there is no absolute culture, there can be no absolute politics. What exists are many cultures — many truths — expressing themselves through many kinds of politics.


Ian Buruma's 'Pax Americana.' 


Maar dat er ‘vele culturen’ mogelijk zijn, is een feit dat de mainstream-pers, inclusief opiniemaker Ian Buruma verwerpt. In Nederland mag hij dan wel doorgaan voor een ‘kosmopoliet,’ maar dat is nonsens, al was het maar omdat hij met grote stelligheid beweert dat nu het einde van ‘Pax Americana,’ nadert, ‘we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia,’ terwijl toch algemeen bekend is dat de ‘Amerikaanse Vrede’ alles behalve vredig verliep, een feit dat Buruma in 2007 nog volmondig toegaf door te schrijven dat onder andere

[i]n Asia, as in the Middle East, US strategy was to prop up dictators against Communism until their own people toppled them. In the Middle East today, it is reckless and radical: invading a country, wrecking its institutions, and expecting that freedom will grow in the ensuing state of anarchy.

Buruma’s ‘Pax Americana’ creëerde in gebieden waar grondstoffen en markten te veroveren waren in werkelijkheid ‘een staat van anarchie.’ De Amerikaanse geleerde Anthony Judt, vatte het onder de titel ‘It’s the American Way’ in april 2003 als volgt samen:

The US rides roughshod over international laws and treaties and the moral, environmental, and physical future of humanity. It is inconsistent and hypocritical in its foreign dealings, and it wields unparalleled military clout. It is, in short, a bull in the China shop. 

Het is voor de elite in Washington en op Wall Street de enige manier om haar belangen te kunnen handhaven, en Buruma’s voorspelling dat ‘we’ in de toekomst ‘met innige nostalgie’ zullen terugverlangen naar deze gewelddadige ‘Pax Americana’ verraadt  alleen maar waar hij zelf ideologisch en moreel staat, namelijk aan de kant van de totalitaire macht. Aan het eind van zijn boek over 'America’s convictions of national superiority, nationalism, and xenophobia have become part of the national common sense,’ concludeert Caldwell:

We have become blind to our growing national egoism, developed irrational fears, and lost our noble sense of national direction. Words like ‘liberty’ and democracy’ have been stripped of their original implications, and enlisted as emotional banners employed to inspire nationalism's zealot multitudes.

In order to find the inner-peace that can only come from a comfortable sense of national humility, Americans must first come to understand the roots of their deep seeded notions of national superiority and unmask the myths and manipulations that have turned patriotism into elitist nationalism. Until the United States can put aside her fearful notions regarding ideologies, societies, and cultures different from her own and cease her audacious, thinly disguised quest for hegemony, her pretensions to global moral leadership will remain a mockery in the eyes of the rest of the world.  

Behalve dan in de ogen van goed betaalde mainstream-opiniemakers en mainstream journalisten van de gevestigde orde, die de VS (en zijn NAVO) blijven propageren als ‘world’s indispensable nation,’ die, volgens Buruma, ‘in almost every respect, freer’ is ‘than any other place’ op aarde. Mijn oude vriend die, getuige zijn ‘nostalgie’ het ‘Amerikaans imperialisme’ met hart en ziel steunt, drukte in zijn column ‘Why bashing the US is chic... in America,’ in 2002 zijn publiek op het hart dat 

‘If you are being massacred in Burundi or Iraq or Kosovo, the US can intervene to save lives, but every intervention also strengthens its imperial reach. The question is whether this is a price worth paying. If one thinks that US imperialism is evil, one would have to say not.

Welke ‘slachtpartijen’ vonden er in 2002 in Irak plaats? Geen, maar wel ruim een decennium eerder toen de beruchte

Anfal campaign began in 1986 and lasted until 1989, and was headed by Ali Hassan al-Majid (a cousin of then Iraqi leader Saddam Hussein from Saddam's hometown of Tikrit). The Anfal campaign included the use of ground offensives, aerial bombing, systematic destruction of settlements, mass deportation, firing squads, and chemical warfare, which earned al-Majid the nickname of ‘Chemical Ali.’

Thousands of civilians were killed during the anti-insurgent campaigns stretching from the spring of 1987 through the fall of 1988. The attacks were part of a long-standing campaign that destroyed approximately 4,500 Kurdish and at least 31 Assyrian Christian villages in areas of northern Iraq and displaced at least a million of the country's estimated 3.5 million Kurdish population. Amnesty International collected the names of more than 17,000 people who had ‘disappeared’ during 1988. The campaign has been characterized as genocidal in nature. It is also characterized as gendercidal, because ‘battle-age’ men were the primary targets, according to Human Rights Watch/Middle East. According to the Iraqi prosecutors and Kurdish officials, as many as 180,000 people were killed. Under President Reagan, the United States continued to aid Iraq after receiving reports of the use of poison gas on Kurdish civilians. 


Halabja. De gifgasaanval op Halabja, die ongeveer 5000 inwoners het leven kostte. 

Shaking Hands: Iraqi President Saddam Hussein greets Donald Rumsfeld (ten tijde van de illegale inval in Irak minister van Defensie. svh), then special envoy of President Ronald Reagan, in Baghdad.


De Amerikaanse regeringssteun aan het genocidale regime van Saddam Hoessein demonstreerde destijds wederom dat democratie en mensenrechten alleen ingezet worden als het de VS uitkomt, namelijk zolang ze de grondstoffen en markten en daarmee de miljardenwinsten van de Amerikaans elite niet in gevaar brengen. Dit is de kern van de Amerikaanse buitenland-politiek sinds de Amerikaanse beleidsbepalers in de tweede helft van de jaren veertig van de vorige eeuw besloten dat ‘we will have to dispense with all sentimentality and daydreaming’ en ‘wij’ daarom ‘should cease to talk about vague’ en ‘unreal objectives such as human rights, the raising of the living standards, and democratization.’  De westerse ‘vrije pers’ verzwijgt deze informatie, omdat de werkelijkheid domweg niet past in de gangbare propaganda over de morele superioriteit van het Westen. Het getuigt dan ook een lachwekkende pedanterie dat Ian Buruma in mei 2012 als ‘professor of democracy and human rights’ via Al Jazeera over 'Fake News' stelde dat:    

[i]t is disturbing, to say the least, that the most cogent refutations of bald-faced lies no longer make any impression. After all, a democracy cannot function without a public that is properly informed. Informing the public used to be the role of serious newspapers and television networks. Of course, not everything in the mainstream media is always true: Mistakes are made. News organizations have political biases, sometimes reflecting the views and interests of their owners.

But high-quality journalism has always relied on its reputation for probity. Editors, as well as reporters, at least tried to get the facts right. That is why people read Le Monde, The New York Times, or, indeed, The Washington Post. Filtering nonsense was one of their duties — and their main selling point. That has changed. Populist demagogues in politics and the mass media are doing everything they can to discredit the quality press as propaganda organs for left-wing elites who sneer at the views of ordinary Americans. Santorum pretends to speak for these people — that is, for a minority of Americans who are mostly white, provincial, highly religious, deeply conservative on cultural and social issues, and convinced that Obama and all Europeans are dangerous godless socialists.

Kennelijk beseft mijn oude vriend nog steeds niet dat ook zijn ‘bald-faced lies no longer make any impression,’ want alleen succesvol gehersenspoelde uilskuikens geloven nog dat de VS ‘a democracy’ is en het ‘publiek’ daar werkelijk ‘properly informed’ is. Zeker niet nadat een insider als oud-president Carter zijn land omschreef als een ‘oligarchy’ met ‘unlimited political bribery’ die een ‘complete subversion of our political system' heeft veroorzaakt, en zowel Democraten als Republikeinen ‘look upon this unlimited money as a great benefit to themselves.’ Alleen een opiniemaker die niet te goeder trouw is, durft nu nog vol te houden dat de Amerikaanse Congresleden, van wie meer dan de helft miljonair is, de belangen van de bevolking voorop stellen. Buruma’s corrupte journalistiek kan hij wel ‘high-quality journalism’ noemen, die ‘always relied on its reputation for probity (oprechtheid.svh),’ maar zijn claim getuigt alleen maar van een verregaande populistische brutaliteit. Het toeschrijven van onwaarheden in de mainstream-media aan het onbewust maken van ‘mistakes,’ is op zich al een teken van onoprechtheid, aangezien die ‘fouten’ doorgaans het resultaat zijn van bewuste misleiding door middel van propaganda of het domweg verzwijgen van relevante informatie. Edward Bernays, de grondlegger van de public relations-industrie, die door het tijdschrift Life in 1999 werd uitgeroepen tot 'one of the 100 most influential Americans of the 20th century,' pleitte al in 1928 voor 'the engineering of consent' dat 'the very essence of the democratic proces' zou zijn, oftewel 'the freedom to persuade and suggest.' Bernays benadrukte dit proces met de woorden:

The conscious and intelligent manipulation of the organized habits and opinions of the masses is an important element in democratic society. Those who manipulate this unseen mechanism of society constitute an invisible government which is the true ruling power of our country.

In 1984 concludeerde de Amerikaanse historicus Marvin Olasky dat Bernays, in het begin van de twintigste eeuw 'één van de eersten' was geweest 

to realize fully that American 20th Century liberalism would be increasingly based on social control posing as democracy, and would be desperate to learn all the opportunities for social control that it could. 

Op zijn beurt kwam de Amerikaanse historicus, professor Stewart Ewen, in zijn studie PR! A Social History of Spin (1996) tot de slotsom dat al vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw 

the mass media, dominated by commercial interests, would provide subservient channels through which as broad public might be schooled to a corporate point of view.

In zijn boek Crystallizing Public Opinion schreef Bernays in 1923 over en voor zijn rijke opdrachtgevers: 

The minority has discovered a powerful help in influencing majorities. It has been possible so to mould the mind of the masses that they will throw their newly gained strength in the desired direction. Propaganda is the executive arm of the invisible government.

In dit systeem is professor Buruma als mainstream- opiniemaker een klein radertje in het grote geheel, een schakeltje met ‘politieke vooroordelen,’ die ‘de opinies en belangen’ weerspiegelen van de ‘eigenaren’ van de kranten en tijdschriften waarvoor hij schrijft. Overigens, zonder dat zijn publiek zich hier permanent van bewust is. Even lachwekkend is zijn bewering over de pers dat ‘[f]iltering nonsense was one of their duties — and their main selling point.’ Dat zagen we opnieuw toen het journaille in het Westen de leugen slikte dat het regime van Saddam Hoessein over massavernietigingswapens beschikte. Tot de introductie van internet bezat het publiek nauwelijks of geen bronnen om de berichtgeving van de 'vrije pers'  op haar juistheid te controleren. De ‘main selling point’ was niet de betrouwbaarheid van ‘het nieuws,’ maar het gebrek aan andere informatie. Vandaar ook de toenemende razernij van de mainstream-media over de zogeheten ‘sociale media,’ die de mainstream-monopolie op de berichtgeving heeft doorbroken. Gezien de geplande maatregelen van de staat om de vrije berichtgeving via de sociale media aan banden te leggen, moet de lezer deze razernij niet onderschatten. Hij/zij moet beseffen dat al de invloedrijke achttiende eeuwse Verlichtingsfilosoof David Hume  vaststelde dat  

on opinion government is founded; and this maxim extends to the most despotic and most military governments, as well as to the most free and most popular. The sultan of Egypt, or the emperor of Rome, might drive his harmless subjects, like brute beasts, against their sentiments and inclination, but he must at least, have led his mamalukes, or praetorian bands, like men, by their opinion.  

Dit verklaart het grote belang van de elite om de mening van de massa te bepalen. In zijn boek How Propaganda Works (2015) schreef de Amerikaanse geleerde Jason Stanley, hoogleraar Filosofie aan de Yale University, dat Hume zich afvroeg: 

Why are subjects whose interests are not furthered by the agenda of the elite nevertheless guided by the opinions the elite wish them to have? Max Weber later writes:

‘Every highly privileged group develops the myth of its natural, especially its blood, superiority. Under conditions of stable distribution of power and, consequently, of an estatist order, that myth is accepted by the negatively privileged group.’

It is natural to think that the elite maintain power by promulgating (verkondigen. svh) the flawed (onjuiste. svh) ideology that their interests are the interests of the society at large. Weber's point concerns the mechanism by which they do so, namely, by promulgating the ideology of elite superiority and the belief that the society is a meritocracy. Many other thinkers have made similar points.

Een treffend voorbeeld van ‘the ideology of elite superiority’ gaf Ian Buruma toen hij op The World’s Opinion Page van 7 november 2017 beweerde dat:

Social status arouses more envy and resentment in our populist age than money or fame do. President Donald Trump, for example, is a very wealthy man, who was more famous than any of his rivals for the US presidency, including Hillary Clinton. And yet he seems to be in an almost permanent rage against people who have greater intellectual or social prestige than he does. The fact that he shares this resentment with millions of people who are much less privileged goes a long way toward explaining his political success.

Until recently, figures on the extreme right had no prestige at all. Driven to the margins of most societies by collective memories of Nazi and fascist horrors, such men (there were hardly any women) had the grubby (vieze. svh) air of middle-aged patrons of backstreet porno cinemas. Stephen Bannon, still a highly influential figure in Trump’s world, seems a bit like that –— a crank (dwaas. svh) in a dirty raincoat.

Hoewel Buruma het doet voorkomen alsof een hogere ‘maatschappelijke status’ alleen bij ‘populisten’ en hun aanhang ‘meer jaloezie en ressentiment opwekt,’ is in werkelijkheid ‘afgunst’ het kenmerk bij uitstek van de kapitalistische samenleving, die Ian met al zijn streberigheid publiekelijk dient. Het is juist ‘the ideology of elite superiority,’ die zijn betogen voortdurend karakteriseren, waardoor hij in ‘liberal’ kringen carrière heeft kunnen maken. Zijn optreden wordt getypeerd door het snobisme van de social climber uit de middenklasse. Maar al te vaak suggereert hij dat de belangen van de elite ‘the interests’ zijn ‘of the society at large,’ en verspreidt hij ‘the myth of cultural superiority’ die de mythe van de ‘genetische superioriteit’ heeft verdrongen. Daarentegen laat professor Stanley in zijn wetenschappelijk onderbouwde studie zien dat zelfs ‘the democratic revolution against monarchy’ uiteindelijk is mislukt. Hij schreef:

I have tried to explain why even its successes will characteristically be distorted, to explain why even liberal democratic ideals relatively quickly become assimilated to the ideology of the privileged that they were intended to supplant. Alongside this, I have sketched the mechanism by which the subversion of democratic ideals occurs.


Desondanks blijft Ian Buruma, als mainstream-opiniemaker één van de woordvoerders van de elite, spreken van ‘de westerse democratie,’ die de ‘sociale media’ moet gaan reguleren, omdat internet het tegenwoordig mogelijk maakt ‘to bypass the traditional filters of authority, such as serious newspapers or broadcasters, and publish any point of view directly.’ Als hoofdredacteur van The New York Review of Books, die zich gehoorzaam houdt aan ‘de traditionele filters,’ blijft hij alles op alles zetten om  kritiek op de commerciële massamedia zo verdacht mogelijk maken. Zijn positie als mainstream-opiniemaker is door de introductie van danig verzwakt, doordat nu de officiële elite-opvattingen publiekelijk weerlegd kunnen worden, en verzwegen feiten en alternatieve visies openbaar kunnen worden gemaakt.

De lezer dient niet te vergeten dat Buruma's ‘traditionele filters’ er niet voor niets in het leven zijn geroepen, zoals Hume al meer dan tweeënhalve eeuw geleden in zijn essay Of The First Principles Of Government (1741) duidelijk maakte. Zonder gefilterde informatie loopt de officieel gesanctioneerde propaganda het gevaar te worden doorgeprikt. Een dissident die in een crisistijd met feiten en visies de mainstream-versie van de werkelijkheid weet te deconstrueren, vormt een gevaar voor de status quo die de elitebelangen dient. In het huidige bestel functioneert de ‘vrije pers’ niet als medium om de waarheid te onthullen, maar juist om als een sluis om de werkelijkheid te verhullen, niet om te informeren, maar om te indoctrineren. Wat moet Buruma als opiniemaker aan met bijvoorbeeld de waarschuwing van Albert Einstein dat ‘the unleashed power of the atom has changed everything save our modes of thinking and we thus drift toward unparalleled catastrophe’? Moet hij zijn publiek vertellen dat ‘wij’ geleid worden door psychopaten en sociopaten, massamoordenaars die bereid zijn in het uiterste geval de hele wereldbevolking uit te roeien? Of dat ook de westerse cultuur geen normen en waarden bezit? Dat door dreiging met genocide de democratie niet bestaat? Dat C. Wright Mills gelijk had toen hij al in 1959 stelde dat de hoogtechnologische staat beheerst wordt door ‘rationalism without reason’? Kortom, dat zijn eigen mens- en wereldbeeld ondeugdelijk is en dat bijna al zijn columns gebaseerd zijn op een groteske leugen? Dat zijn hubris en die van zijn elite onhoudbaar is geworden? Moet Ian Buruma zijn lezers nu gaan vertellen dat ‘[h]uman activity has modified the Earth’s processes so radically that we have disrupted the great forces of nature governing the Earth System's evolution, so much so that it has shifted into a new geological epoch’ zoals de Australische hoogleraar Clive Hamilton uiteenzet? Ik zie mijn oude vriend de bourgeoisie niet snel uitleggen dat het kapitalisme geconfronteerd wordt met wat Hamilton in zijn boek Defiant Earth. The Fate of Humans in the Anthropocene (2017) als volgt formuleert:

[w]e do not have dominion over the Earth and it is folly to attempt exert control over the Earth System (by way of planetary-scale geo-engineering, for example). Yet it is too late to pull back and hope that everything would revert to a pre-disrupted state. Some of the disruptions we have caused to Earth System processes are now irreversible and the effects will persist for millennia. It is too late to go back to the Holocene.

Als mainstream-commentator zal Buruma zijn kleinburgerlijke aanhang niet onmiddellijk melden dat volgens Defiant Earth de: 

understanding of an independent human history became the foundation of all modern social sciences, so the convergence — or better, the collision — of human and Earth histories in the Anthropocene (naam van het tijdperk waarin het aardse klimaat en de atmosfeer de gevolgen ondervinden van menselijke activiteit. svh) kindles the suspicion that all social sciences and their philosophical foundations have been built on an understanding of the historical process that is no longer defensible. 

The convergence means that, contrary to our attempts to make ourselves free of the natural world, our future is tied to the fate of the Earth. Our disturbance of the Earth System has rendered it more unstable and unpredictable. Whereas industrialism's essential aim has been to bring the natural world under human supervision, in practice the effect has been to leave it less controllable. If, as climatologist Kevin Trenberth has written, ‘all weather events are affected by (human-induced) climate change because the environment in which they occur is warmer and moister than it used to be,’ every extreme event now has a human fingerprint. Flood, famine, fire, and pestilence can no longer be purely natural, so the theological distinction (also commonplace among the secular) between moral evil and natural evil collapses.

Ian Buruma ziet het niet als zijn taak om de werkelijkheid te vertellen, en wel omdat hier weinig eer aan te behalen is, dat wil zeggen: deze essentiële informatie wil zijn publiek en zeker niet zijn elite vernemen, en dus blijft hij doorgaan met zijn hetze tegen Rusland en China, die hij afschildert als ‘mafia societies,’ alsof deze landen een grotere bedreiging voor de mensheid vormen dan de klimaatverandering, de groeiende kloof tussen arm en rijk, de uitputting van grondstoffen, en de consequenties van een Derde Wereldoorlog. Ondertussen stelt dezelfde Ian Buruma dat als ‘we are at the start of a new Cold War, so be it.’ Dat alleen het Amerikaans militair-industrieel complex hiervan zal  profiteren en de wapenwedloop weer versneld zal toenemen, maakt mijn oude vriend niets uit. ‘Mafia societies’ moeten worden bestreden met miljarden, die anders zouden worden 'verspild' aan 'luxezaken' als onderwijs, gezondheidszorg, volkshuisvesting, wetenschappen, de kunsten, etcetera. Buruma zou zichzelf natuurlijk de zelfde vraag kunnen stellen als die welke Amerikaanse burgers opwerpen, namelijk ‘if education is such a valuable investment, why do we spend more than eight times as much of our federal budget on the military than schooling?’ In 2015, dus onder de Democratische president Barack Obama, ‘military expenditures accounted for about 54 percent of our discretionary spending, according to The National Priorities Project. In contrast, education accounted for only six percent of the budget.’ 12 december 2017 werd bekend dat ‘President Donald Trump on Tuesday signed into law a sweeping defense policy bill that authorizes a $700 billion budget for the military.’ Eerder al, in juni 2017, berichtte CNN dat

[t]he House and Senate Armed Services Committees are planning to propose a defense budget of $640 billion for 2018, a $37 billion increase over the Trump administration's $603 billion request.

Op 16 oktober 2002 wees ook de kritische Amerikaanse auteur William Blum, tijdens een toespraak aan de University of Colorado, op de onbeperkte macht van het Amerikaans militair-industrieel complex, door te stellen: 

If I were the president, I could stop terrorist attacks against the United States in a few days. Permanently. I would first apologize — very publicly and very sincerely — to all the widows and the orphans, the impoverished and the tortured, and all the many millions of other victims of American imperialism. I would then announce that America's global interventions — including the awful bombings — have come to an end. And I would inform Israel that it is no longer the 51st state of the union but — oddly enough — a foreign country. I would then reduce the military budget by at least 90% and use the savings to pay reparations to the victims and repair the damage from the many American bombings and invasions. There would be more than enough money. Do you know what one year of the US military budget is equal to? One year. It's equal to more than $20,000 per hour for every hour since Jesus Christ was born. That's what I'd do on my first three days in the White House. On the fourth day, I'd be assassinated.

Voor een rationele burger spreken de feiten voor zich, maar niet voor de mainstream-opiniemakers die de Koude Oorlog voor lief nemen of zelfs toejuichen. Zij leven in het rijk van de waanzin, waar geen enkele logica meer geldt, alle verhoudingen zijn zoek geraakt, en zij onbereikbaar zijn voor ‘reason.’  Geïsoleerd en hermetisch afgesloten van het dagelijkse leven herhalen zij elkaar’s toverformules, prijzen zij elkaar, belonen zij elkaar met prestigieus klinkende onderscheidingen, net zolang tot de geschiedenis de voordeur binnenmarcheert en hun zorgvuldig opgebouwde virtuele wereldje in één klap wordt vernietigd. Dan zal ook hier het massale moorden, verkrachten, verbrijzelen en verminken zijn begonnen. Net zomin als een gokker voortdurend Russisch roulette kan blijven spelen, kan een Koude Oorlog niet eeuwig Koud blijven. De eerste Koude Oorlog eindigde bijna in een nucleair armageddon, de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, Robert McNamara, zei naderhand ‘we lucked out,’ oftewel de mensheid heeft mazzel gehad dat zij destijds niet uitgeroeid werd. En ook de Amerikaanse majoor Don Clawson, piloot van een B52-nucleaire bommenwerper, was zich bewust van ‘a likely terminal cataclysm’ door naderhand te verklaren: ‘[w]e were damned lucky we didn't blow up the world — and no thanks to the political or military leadership of this country.’ Het zal duidelijk zijn hoe krankzinnig Buruma’s opmerking is dat als ‘we are at the start of a new Cold War, so be it.’ Deze opvatting grenst zelfs aan misdadigheid, wanneer men beseft dat nucleaire wapens niet langer meer door de Amerikaanse strijdkrachten worden gezien als afschrikkingswapens om oorlog te voorkomen, maar als ‘usable’ wapens om oorlog te voeren. De gedachte is dat commandanten te velde moeten gaan beslissen wanneer ze worden ingezet. Met het oog daarop werd onder president Obama besloten tot een ‘$8 billion upgrade’ van ‘the US B61 nuclear bomb.’ Dinsdag 10 november 2015 berichtte The Guardian hierover onder de kop ‘America's new, more “usable,” nuclear bomb in Europe’

As an old fashioned ‘dumb’ bomb it has no role in US or NATO nuclear doctrine, but the upgrade has gone ahead anyway, in large part as a result of lobbying by the nuclear weapons laboratories. 

In non-proliferation terms however the only thing worse than a useless bomb is a ‘usable’ bomb. Apart from the stratospheric price, the most controversial element of the B61 upgrade is the replacement of the existing rigid tail with one that has moving fins that will make the bomb smarter and allow it to be guided more accurately to a target. Furthermore, the yield can be adjusted before launch, according to the target.

Naar aanleiding van het feit dat U.S. war planners and weapons manufacturers have set out to make that arsenal more “usable” in order to give the president additional nuclear “options” on any future battlefield,’ waarschuwde de Amerikaanse hoogleraar Michael T. Klare onder de kop ‘Making Nuclear Weapons Usable Again’ voor het volgende:

Making the U.S. arsenal more usable requires two kinds of changes in nuclear policy: altering existing doctrine to eliminate conceptional restraints on how such weapons may be deployed in wartime and authorizing the development and production of new generations of nuclear munitions capable, among other things, of tactical battlefield strikes. All of this is expected to be incorporated into the administration’s first nuclear posture review, to be released by the end of this year or early in 2018… one thing is clear: restraints on the use of such weaponry in the face of a possible weapon of mass destruction of any sort, no matter its level of destructiveness, will be eliminated and the planet’s most powerful nuclear arsenal will be made ever more so. 
    
Kortom, in tegenstelling tot de eerste Koude Oorlog is een nucleaire oorlog geen dreiging meer, maar een reële optie. Desondanks vertelt opiniemaker Ian Buruma zijn hooggeëerd  publiek ‘so be it.’ Een nieuwe Koude Oorlog, die een nucleair armageddon dichterbij brengt, moet de mensheid maar voor lief nemen, aldus de man die in 2008 van het Nederlands establishment de Erasmusprijs ontving, omdat, ik citeer de jury, Buruma 

een typisch voorbeeld [is] van ‘de nieuwe kosmopoliet,’ het thema van het 50ste jubileumjaar van de Stichting Praemium Erasmianum in 2008; iemand die met kennis, betrokkenheid maar ook met distantie reflecteert over de maatschappelijke ontwikkelingen in de gehele wereld. 

Het staat er echt! Als het allemaal niet zo treurig zou zijn, zou men in een homerisch gelach kunnen uitbarsten. De jury van malloten zou er goed aan hebben gedaan om Erasmus’ Lof der Zotheid eens te lezen, waar hij in hoofdstuk 23 erop wijst dat door de zotheid oorlogen ontstaan, en Erasmus de vraag opwerpt: ‘Wat is er zotter dan om welke redenen ook een strijd aan te gaan van dien aard dat beide partijen er meer nadeel dan voordeel van ondervinden?’ De grote humanist had gelijk dat ‘ieder tijdperk zijn eigen karakter’ heeft, en het karakter van het huidige tijdperk is die van de collectieve doodsdrift, of zoals W.B Yeats in het gedicht ‘Het Wiel’ verwoordde:

                                                       's Winters willen wij de lente
                                                       en in de lente liefst de zomer,
                                                       en als het wemelt in de heggen
                                                       zeggen wij: laat de winter komen.
                                                       En daarna is er niets meer goed:
                                                       het voorjaar komt er niet meer aan.
                                                       Wij weten niet dat in ons woedt
                                                       verlangen om maar dood te gaan.

De schitterende vertaling is van de dichter Jan Eijkelboom. Wat moeten ‘wij’ stervelingen aan met de profetieën van Ian Buruma met hun grove, verpolitiekte waanzin, en hun ééndimensionaal beeld van het raadselachtige bestaan, dat hier is gereduceerd tot onverschilligheid, 'so be it.’ De Amerikaanse auteur Carl Boggs schreef The Doomsday Machine: Confessions of a Nuclear War Planner (2017) van Daniel Ellsberg, de Amerikaanse defensiespecialist en oud officier van het Amerikaanse Korps Mariniers:

More than 70 years after Hiroshima and Nagasaki, Pentagon elites still theorize and fantasize about the unthinkable, their demented plans far removed from the realm of political debate or even public awareness….

Ellsberg has for many years focused more urgently on matters related to nuclear politics.  In ‘The Doomsday Machine’ he writes: ‘I wanted to reveal to Congress, to my fellow citizens, and to the world the peril that U.S. nuclear policies over the last quarter of century had created.’  His research has been enriched by a vast assemblage of nuclear-related documents spanning several decades. When it comes to prospects for nuclear war, he is convinced that the situation has steadily worsened across the postwar years.  Reflecting on the present, we have the sad example of Trump’s well-known query put to a national-security advisor: ‘If we have them [nukes], why can’t we use them’?

Ellsberg contends that basic elements of U.S. readiness for a nuclear option are today more salient (markanter. svh) than at any time during the Cold War. Hundreds of warheads on hair-trigger alert, most aimed at Russia, remain globally deployed on land and in the sea and air. Everything is still governed by the notorious first-use doctrine upheld by every president since World War II. The Pentagon now has elaborate (first-use) plans to ‘decapitate’ Russian command-and-control networks en route to presumably more annihilationist (vernietigende. svh) objectives. The same is clearly true for China, North Korea, and Iran.

At the same time, general U.S. nuclear strategy is explicitly designed to undercut any genuine nonproliferation agenda. Washington has positioned missile-defense (NMD) operations near Russian borders, globalized its military deployments in a manner guaranteed to provoke heightened reaction (not only from Russia, but from China, North Korea, and Iran), retained a dangerous Launch on Warning (LOW) system, and embarked (under President Obama) on a trillion-dollar modernization program in violation of the Nuclear Non-Proliferation Treaty (NPT). The U.S. also scandalously provides cover for three outlaw nuclear nations – Israel, Pakistan, and India.

Just as troubling, Ellsberg argues, is that ‘this strategic nuclear system is more prone to false alarms, accidents, and unauthorized launches than the public (and even most high officials) have ever been aware,’ enormous risks that have been ‘systematically concealed from the American public.’ He warns that even an accidental launch that could precipitate a wider nuclear exchange might kill up to 600 million people. Public discussion of these nightmarish possibilities has long been taboo in American politics and media.

It is naturally tempting to link the calamity of nuclear politics to bad presidents — for example, to Trump’s special brand of narcissistic, paranoid leadership — or to the neocons. But that would be mistaken. Ellsberg writes that roughly the same nuclear madness has pervaded American politics throughout the long postwar imperial presidency, a mark of liberals and conservatives alike. It was, after all, a Democrat (Truman) who dropped atomic bombs on Japan, and it was another Democrat (Kennedy) who brought the world close to nuclear annihilation at the time of the Cuban Missile Crisis. Does anyone reading this believe that Hillary Clinton would have been any less militaristic than Trump?

Ellsberg’s exhaustive investigation into that sector of the warfare state he calls the Doomsday Machine provides a terrifying look at the darkest side of American power. The very notion that U.S. war managers could rationally plan, with mechanical and precise calculation, military operations in the service of unspeakable mass murder, can only be viewed as barbaric, Strangelovian in the extreme, Ellsberg commenting: ‘No policies in human history have more deserved to be recognized as immoral. Or insane.’ From the Manhattan Project to the present, we have what amounts to a protracted ‘chronicle of human madness.’

The Doomsday Machine is built, managed, and legitimated by a narrow ruling stratum immersed in what C. Wright Mills appropriately referred to as ‘the higher immorality.’ Wrote Mills in his classic 'The Power Elite': ‘The higher immorality is a systematic feature of the American elite,’ adding: ‘Within the corporate worlds of business, warmaking, and politics, the private conscience is attenuated and the higher immorality institutionalized.’ Written in 1956, that pretty much sums up American politics in a brief sentence.

Maar aangezien de sycofanten van de mainstream-pers hun status juist te danken hebben aan het behagen van de ‘Power Elite,’ zal het niemand kunnen verbazen dat zij de ‘higher immorality’ deze typerende ‘feature of the American elite’ accepteren, en zodoende in staat zijn de genocidale waanzin te negeren, en in sommige gevallen zelfs te rechtvaardigen. De pluimstrijkers zijn ervan doordrongen dat ‘[p]ublic discussion of these nightmarish possibilities has long been taboo in American politics and media.’ Het ‘privé geweten’ van de Buruma’s in de mainstream-pers is inderdaad ernstig ‘verzwakt,’ terwijl daardoor tegelijkertijd ‘de hogere immoraliteit’  tamelijk moeiteloos kon worden ‘geïnstitutionaliseerd.’ Dit verklaart de serviliteit van de commerciële massamedia zodra de elite propaganda wil verspreiden. De Amerikaanse hoogleraar Edward S. Herman beschreef dit proces in zijn boek Beyond Hypocrisy. Decoding The News In An Age Of Propaganda (1992)  ondermeer aldus:

Structurally-based bias and the power laws make the mass media extremely serviceable for system-supportive propaganda campaigns. This all works very naturally as the proprietors, advertisers, and government usually have parallel biases, and their experts and flak machines (denktanks, adviseurs, pr-functionarissen, voorlichters van de diverse bureacratie, etc. svh) combine to push the media in the same direction. Thus the great Red Scare of 1919-1920 helped thwart (verijdelen. svh) a threatening unionization of major industries, the Red scare of the Truman-McCarthy years (1948-1955) served to liquidate the old ‘New Deal’ coalition and clear the ground for an aggressive pursuit of U.S. Global interests under the guise of ‘containment’ and protecting ‘national security’; and the Soviet Threat could be rehabilitated to provide the rationale for the Regan era stoking of the arms race and a cover for the upward redistribution of income…

Na uitgebreid wetenschappelijk onderzoek concludeerde de inmiddels overleden Edward Herman dat 

the mass media collaborated with the government in whole or in part, on lies. They were also built on Orwellian processes of doublethink: only selected incidents that served the state were subject to propaganda campaigns… only politically useful shootdowns of airliners aroused indignation and stimulated concentrated media coverage; and only selected cases of torture, murder, and aggression aroused concern. Crucial to the process was the reliance on the powerful and their accredited experts for information, and the exclusion of contesting viewpoints by dissidents and unaccredited experts. 

Zonder de mainstream-pers zijn Washington en Wall Street niet in staat de macht te behouden, net zo min als de Paus van Rome zijn alleenheerschappij kon behouden nadat de boekdrukkunst was uitgevonden waardoor de gelovigen in hun eigen taal de bijbel konden lezen en de rooms katholieke geestelijkheid op die manier haar monopolie op de interpretatie van Gods woord was kwijtgeraakt. Eén Ian Buruma kan niet voorkomen dat u als lezer nu bijvoorbeeld het volgende fragment via internet kunt lezen: ‘American incomprehension of the outside world, combines with a determination to lead it, has been the principal problem in international affairs since the end of the Second World War,’ aldus de Britse journalist Andrew Alexander in zijn boek America and the Imperialism of Ignorance (2012). Hij voegde hieraan toe dat desondanks de:

stubbornly orthodox view remains that despite ‘aberrations’ ranging from Vietnam to Iraq, the balance sheet remains in the USA’s favor, given the triumph of the Cold War, the defeat of the Soviet Union and the collapse of Communism. America thus deserves the West's gratitude for leading it to victory after forty-five years of confrontation with an aggressive Russia. It adds some logic to the view that it is essential for the Western alliance to hold firm behind Washington as it faces the newer menace of Islamic terrorism. 

However, this orthodoxy is based on the premise that the Soviet threat at the end af the Second World War was a real one. But, as one of Britain's leading military commentators, Sir Michael Howard, observed during the last days of the Soviet Union: 'No serious historian any longer argues that Stalin ever had any intention of moving his forces outside the area he occupied in Eastern Europe.’ Yet many historians, perhaps not serious but widely read, still argue that the Soviet leader had such aggressive ambitions. A proper military analysis of the situation in 1945 would have shown that the prospect of Russian armies invading Western Europe was a fantasy, like Saddam Husseins Weapons of Mass Destruction ready for launch in forty-five minutes. Also like the domino theory reigning in Washington during the Vietnam conflict that if the North won, the whole of South East Asia would go Communist. 

The opening up of the Soviet archives underlines the fantasy of the old view of the Russian ‘threat.' The USA's allies today may be anxious to believe that such manifest follies as Vietnam and Iraq were uncharacteristic of a nation dedicated to peace. But both demonstrate an unmistakeable continuity of a fiercely assertive to peace. But both demonstrate an unmistakeable continuity of a fiercely assertive foreign policy, flourishing under presidencies of both parties. The unwinnable war in Vietnam started under President Kennedy, was stepped up by President Johnson and finally lost by President Nixon despite ferocious bombings of Laos and Cambodia, plus raids on Hanoi itself, in an effort to force North Vietnam to negotiate. 

Ondanks het feit dat volgens deze vooraanstaande deskundige ‘[g]een enkele serieuze historicus nog langer betoogt dat Stalin ooit enige intentie had om zijn troepen te laten oprukken buiten het gebied dat hij in Oost Europa bezet hield,’ en dat dus de eerste Koude Oorlog een ontelbare miljarden verslindende ‘fantasie’ was geweest, blijft Ian Buruma zich aan de mythe vastklampen dat Rusland 'expansionistisch' is. In deze fantasie vormt het niet bestaande Russische expansionisme een bedreiging voor het Atlantische Bondgenootschap, met als gevolg dat ‘wij’ daarom een new Cold War’ maar moeten accepteren. Intussen blijft de NAVO, onder aanvoering van de VS, steeds verder oostwaarts expanderen, en profiteert alleen het westers militair-industrieel complex van deze ontwikkeling. Door de geschiedenis wijs geworden, ziet de Russische Federatie deze ontwikkeling vanzelfsprekend als bedreigend. Volgende keer meer over de westerse mainstream-propaganda, waarbij al vele decennia ‘fake news’ wordt verspreid. 


Fake News van westerse inlichtingendiensten, informatie die de Volkskrant niet kan checken, maar wel doorgeeft als zijnde de waarheid.